…Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees;…

 

Handelingen 2: 17m

 

HET PINKSTERWONDER

De Geest op het vlees. Ja, dat is een wonder. Want wat gemeenschap heeft de Geest met het vlees? Het zijn juist twee tegenstellingen die elkaar niet verdragen kunnen. Immers de Geest is heilig en rein, het vlees is zondig en vuil.

Och, wat is vlees? Het is niet alleen vergankelijk stof, maar het is ook verdorven stof. Zo is het niet geschapen, maar zo is het geworden door de zonde. Het vlees is de woonstede van de zonde geworden. Daarin huizen de  boze driften, de slechte gedachten, de onreine begeerten. Wie er aan ontdekt is, die zegt het met Paulus: “Ik weet, dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont”. “Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde”.

Zo is de werking van het vlees, zo is het bestaan van het vlees. In het vlees wonen de prikkels, de hartstochten, de neigingen der zonde. Daarin smeult de haat, daarin woekert de boosheid, daarin brandt de zelfzucht. Nee, die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen. Zij behagen alleen zichzelf.

Hoe is het dan mogelijk dat de Heilige Geest neerdaalt op het zondige vlees? Toen Simson naar het vlees leefde, moest de Geest immers van hem wijken?

Toch is het gebeurd. Het is gehoord, het is gezien, het is beleden op de Pinksterdag. Maar dat wonder is nooit te verklaren uit de hoedanigheid van het vlees, alleen uit het werk van de Christus. Het wonder van het Pinkstergebeuren ligt alleen verklaard in het wonder van het Kerstgebeuren. De Geest daalde neer op het vlees terwijl de Zoon was neergedaald in het vlees. In datzelfde Simson-vlees, waaruit de Geest was geweken. Dat vlees heeft de Zoon eerst aangenomen, uitgenomen de zonde, opdat Hij in dat vlees zou kunnen betalen; hetgeen is gebeurd toen Zijn vlees daar hing aan het vloekhout. Met dat vlees is Hij echter ook opgestaan, nadat Hij de schuld van het vlees had betaald. Zo ligt dan de grond van het Pinksterwonder alleen in het werk van de Middelaar. Nooit had het Pinksteren kunnen worden, indien het geen Kerstdag, geen Goede Vrijdag en geen Pasen was geweest.

O, wonder van Pinksteren. De pleitgrond voor een vleselijk verkocht mens ligt alleen in de Christus. Zo veel, dat de Geest op zijn vlees neerdaalt, hetzij in de louterende of in de vertroostende werking, het is nooit omdat er nog iets goeds in zijn vlees woont, doch alleen omdat de Zoon eerst is neergedaald in dat vlees.

De Geest daalde neer op alle vlees. Zo goddeloos en verdorven kon het niet zijn, of de Geest wilde er nog mee te doen hebben. Zo vol van trotse hovaardij kon het niet zijn, of de Geest werd het te sterk. Want die Geest werkt vrijmachtig en onwederstandelijk.

Kent u er iets van? Van dat werk van de Heilige Geest? We kunnen het weten, we moeten het weten. Want waar de Geest daalt op het vlees, daar gebeurt er wat in die mens. Daar moet het vlees er onder. Daar moet de mens het van God verliezen. Daar moet hij sterven aan al wat van hem is. Sterven aan eigen waan, eigen dunk, eigen eer, eigen werk, eigen begeerten, eigen gedachten en aan al wat God niet kan behagen. Immers, die Geest overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel. Wie daar vreemd van is, die is vreemd aan het leven des Geestes. We letten er ook op, dat er staat, dat de Geest neerdaalde op het vlees en niet in het vlees. Dat wil zeggen het vlees zelf wordt niet verbeterd. Wat uit het vlees geboren is, dat blijft vlees. Zijn leven lang moet ook de wedergeboren mens zijn verdorven vleselijk bestaan meedragen. Maar de Geest daalde neer op het vlees, zo, dat het vlees er onder komt. Zó, dat de nieuwe mens een vreemdeling wordt in, en een vijand van zijn eigen vlees waarmee hij tevoren zo goed was bevriend.

Nee, het vlees zelf wordt niet beter. De klacht blijft: “Wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?” Maar de Pinksterkracht is nu, dat het vlees het toch eeuwig zal moeten verliezen; en zo veel als er uit de bediening des Geestes geleefd mag worden, wordt dit wonder ook ervaren.

Wie is er nu, die klagen moet, hoe langer hoe meer over zijn eigen vlees? Wie is er een vreemdeling in eigen tabernakel? Voor wie moet het een wonder worden, dat een heilig God nog bij hem wil wonen? Bij wie is dat eeuwig onmogelijk vanwege zijn vlees? En voor wie wordt het hoe langer hoe onmogelijker? Toch kan het nog. Nooit om u. Nooit om uw vlees. Daarin zult u steeds meer gruwelen vinden. Maar het kan nog om Hem, Die is neergedaald in het vlees.

De Geest op het vlees. Want het Woord kwam in het vlees. Dat is de enige pleitgrond voor een geesteloos mens.

 

Ds. F. Bakker (1919 - 1965)