Eén ding heb ik van de HEERE begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de liefelijkheid des HEEREN te aanschouwen.

 

Psalm 27: 4

 

EÉN DING

Wat is uw grootste wens?

Wanneer we David deze vraag zouden voorleggen, dan zou hij antwoorden: “Dat ik mijn hele leven zou mogen wonen in Gods huis.” Met andere woorden kind aan huis te mogen zijn bij de Heere. “Dát zal ik zoeken”, zegt David. Hij is dat dus niet vanzelfsprekend. Al is hij de man naar Gods hart en een verbondskind, van nature is David een Adams-kind.

David belijdt dat in vers 9. God heeft het recht om David buiten te sluiten en om Zijn aangezicht te verbergen. De tekst is wat dat betreft ontdekkend. Het is het beeld van een asielzoeker, die een verzoek kan indienen om hier te mogen wonen, maar geen bevel daartoe kan geven. Zo belijdt David zijn eigen positie tegenover de Heere: “Ik sta er van nature buiten, maar het is mijn verlangen geworden om in het huis des HEEREN te mogen wonen.” Dat verlangen drijft uit tot biddend zoeken. “Ik zoek met ernst Uw aangezicht.”

 

Waarom wil David dat zo graag? Hij zegt: “Om te aanschouwen de lieflijkheid van de HEERE.” Wat is daarvan te zien in de tabernakel?

Daar staat het koperen wasvat: niemand kan naderen tot de Heere tenzij hij gewassen is. Daar zijn de priesters in hun ambtskleding: in alle eerbied dienen zij de Heere. Ze brengen de schuldoffers en de dankoffers. Ze doen de gebeden waarin Gods naam wordt aangeroepen.

Daar zijn de offerdieren. Ze worden naar de priesters geleid en met schuldbelijdenis en gebed om genade overgedragen. De priester legt zijn hand op de kop van het dier en zo wordt het belast met de zonden van de offeraar. Daarna wordt het doodsoordeel over de zonden voltrokken: Het dier wordt geslacht… Het bloed in de schaal spreekt van oordeel en vrijspraak: “U hebt de dood verdiend, maar God geeft nog dit offerdier om in uw plaats te sterven, opdat u zal mogen leven in de herstelde verhouding met de Heere.”

Dat is waar David naar verlangt: om in de herstelde verhouding tot God te mogen leven voor.

 

Mogen we elkaar vragen: Is dat ook onze begeerte geworden? Daar is niets minder voor nodig dan wedergeboorte.

Hoeveel verlangens hebben wij eigenlijk? Het vlees –de van God afgevallen mens- begeert altijd allerlei dingen om zichzelf maar te plezieren. Paulus schrijft over zulke mensen: “Welker einde is het verderf, welker God is de buik, en welker heerlijkheid is in hun schande, dewelken aardse dingen bedenken.”(Filippensen 3: 19) Wordt uw leven daarin uitgetekend? Haast u dan en bekeer u, want anders zal uw einde het eeuwig verderf zijn… Als we onze verlangens eens zouden opschrijven, hoe lang zou de lijst worden? Bij David stond er maar één ding op… “Eén ding heb ik van de HEERE begeerd.” Het oprechte levende geloof leert toch alle dingen schade en drek achten, om de uitnemendheid van de kennis van Jezus Christus.

David begeerde in Gods huis te mogen wonen, daar waar hij zicht kreeg op de reiniging, het offer en de dienst aan de HEERE. Daar waar hij méér inzicht mocht krijgen in Wie de drie-enige God is, in Zijn heiligheid, rechtvaardigheid, genade en barmhartigheid. Waar hij meer kennis kreeg van zichzelf, in eigen onwaardigheid, onheiligheid, zondigheid, schuld en verlorenheid. Maar waar hij ook zicht mocht krijgen op de genade van God voor zulke zondaren: het offerlam dat in zijn plaats het doodsoordeel onderging.

 

De kennis door een levende geloofsband aan een genadige drie-enige God, Die een verloren zondaar verlost: gaat die niet alles vér te boven? Het bloed van hét Offerlam Jezus Christus, Die een zondaar verzoent met God, laat toch alle schittering van de aardse dingen verbleken… David begeerde nog maar één ding: kind aan huis te mogen zijn bij de HEERE. En Asaf zong het met hem mee: “Maar ’t is mij goed, mijn zalig lot, nabij te wezen bij mijn God.”

En Petrus, en Paulus en….

Zingt u het al, door de Heilige Geest geleerd met hen mee?

 

Ds. L.A. den Butter