Negen Bijbel-Verhalen voor de Kinderen
Verhaal: God verschijnt aan Abraham
Het is een warme dag. Abraham zit in de opening van zijn tent wat voor
zich uit te kijken.
De tent staat in de schaduw van een paar grote eikenbomen, daarom is het
gelukkig hier niet zo warm.
Plotseling ziet hij in de verte drie mannen aankomen. Hij kent ze niet.
Toch loopt hij direct naar hen toe en zegt: “Kom even uitrusten
in de schaduw bij mijn tent. Dan kunt u wat eten en drinken voor u weer
verder gaat.”
Dat is een oosterse gewoonte om open te staan voor gasten. Maar Abraham
deed het ook uit opdracht van de Heere. De Heere had het geboden goed
te zijn voor vreemdelingen.
Die vreemdelingen willen dat wel en dan krijgt Abraham het even heel druk.
In die tijd waren er nog geen kousen en schoenen, maar de mensen liepen
met blote voeten in hun sandalen. De wegen waren droog en stoffig. Het
zand stoof op de voeten, en daarvan werden de voeten heet en stoffig.
Abraham zegt tegen één van zijn knechten dat hij water moet
halen en de voeten van de vreemdelingen moet wassen.
Tegen Sara zegt hij dat ze vlug een paar broden moet bakken. Zelf zoekt
hij een mooi kalfje uit zijn kudde. Een andere knecht moet het kalfje
slachten en braden. Als alles klaar is gaan de gasten eten. Terwijl de
mannen genieten van het eten, staat Abraham bij hen om hen te bedienen.
Wat fijn dat Abraham goed voor deze mannen zorgt.
Probeer jij ook altijd vriendelijk en gastvrij te zijn?
Al heel gauw met Abraham dat zijn gasten bijzondere gasten zijn. Als
ze klaar zijn met eten vraagt één van de gasten: “Waar
is Sara, uw vrouw?”
“In de tent” antwoordt Abraham.
“Over een jaar zal ik terugkomen, en dan zal Sara een zoon hebben.”
Toen begreep Abraham dat dit niet zomaar twee gasten waren, maar dat de
Heere Zelf bij hem op bezoek is met twee engelen.
Sara was in de tent, maar luisterde stilletjes mee. Vooral toen ze haar
naam hoorde noemen spitste ze haar oren. Ze hoorde wat de Heere zei maar
kon het niet geloven. Zij was immers al oud. Ze was 91 jaar en Abraham
was 100 jaar. Als je zo oud bent, dan krijg je toch geen baby’tje
meer. Dat is onmogelijk. Ze moet erom lachen. Ze lacht omdat ze het niet
geloofd. Ze dacht dat niemand het zag. Maar ze vergat dat de Heere alles
ziet en alles weet.
Maar dan schrikt Sara. Want dan zegt de Heere tegen Abraham: “ Waarom
heeft Sara gelachen? Zou voor de HEERE iets te wonderlijk zijn?”
Wat schrok Sara, want daarop had ze helemaal niet gerekend.
Toen deed Sara iets, wat jij misschien ook wel eens doet. Je hebt iets
gedaan wat niet mocht en het komt uit. Dan gebeurt het misschien wel eens,
dat je er om gaat jokken. Je zegt dan: “Ik heb het niet gedaan”
terwijl je het wel gedaan hebt. Dat is niet goed. Want de Heere weet het
toch wel. Kom altijd maar eerlijk voor de waarheid uit. Dat wil de Heere.
Sara liegt en zegt: “Ik heb helemaal niet gelachen.” De Heere
zegt tegen Sara: Lieg maar niet Sara, je hebt wél gelachen. Het
zal allemaal gebeuren zoals Ik gezegd heb. Over een jaar zul je een zoon
hebben.”
Daarna staan de gasten op en gaan weg. Ze gaan weer verder. Abraham loopt
nog een eindje met zijn gasten mee. Sara blijft achter in de tent. Enkele
maanden later ontdekt Sara dat ze een kindje verwacht. Nu weet ze dat
wat de Heere heeft gezegd, echt waar is. Wat de Heere beloofd dat doet
Hij altijd. Onthoudt dat maar voor heel je leven.
Weet je wat nu het mooie is. Vele eeuwen later zou uit het geslacht van
Abraham de Heere Jezus worden geboren. Die is aan het kruis gestorven
voor kinderen en grote mensen die echt in Hem geloven. Als je echt in
Hem gelooft, mag je later in de hemel komen.
Wil je meer van deze verhalen horen?
Elke zondagmorgen worden op de Zondagsschool verhalen uit de Bijbel verteld.
Je bent hartelijk welkom op zondagmorgen om half twaalf in Cattenhagestraat
57 in Naarden.
Kerstverhaal: De Heere Jezus wordt geboren
Het is avond. De zon schijnt niet meer. Het is overal donker. Wie buiten
niets meer te zoeken heeft zit veilig binnen. Thuis in het eigen huis,
of bij familie, of in de herberg. De straten in Bethlehem liggen stil
en verlaten, maar overdag waren de straten vol met mensen en was het een
drukte van belang. Hoe komt het dat er zoveel mensen in Bethlehem zijn.
Wel, over het land Israël waren de Romeinen de baas, en in de grote
stad Rome in een prachtig paleis woont de keizer Augustus. De keizer Augustus
wilde weten hoeveel mensen er in zijn rijk woonden. Iedereen moest opgeschreven
worden, en dan ook in de plaats waar vroeger je familie gewoond had. Dat
betekende dat er toch wel heel wat mensen op reis moesten gaan. Daarom
was het in Bethlehem ook zo druk. Maar nu liggen de straten stil en verlaten.
Ook buiten Bethlehem liggen de velden stil en verlaten. Ook daar is niemand.
Niemand, kijk daar eens daar zit een groepje mannen. Wat zijn dat voor
mannen, en wat doen die daar buiten midden in de nacht. Die mannen dat
zijn herders. Verachte herders. Als je niets kon worden, dan kon je altijd
nog herder worden. Want op de dieren passen dat kon iedereen. Het was
voor de herders niet leuk, dat ze werden versleten voor dom, arm en niet
te vertrouwen. Nee, herder was geen aantrekkelijk baantje.
Nu in deze nacht waren deze herders nog met hun schapen in het veld, en
waakten over de kudde, dat er niets mee zou gebeuren.
Plotseling schrikken ze geweldig. Een helder wit licht omschijnt hen.
Het is nog veel lichter dan overdag. Ze slaan hun handen voor hun ogen.
Ze worden verblind van het licht. Angst komt in hen op. Wat is dit? Wat
gebeurt er?
Maar dan klinkt er een rustige krachtige stem:
“Wees maar niet bang, want ik vertel u het mooiste nieuws dat u
ooit gehoord hebt, een blijde boodschap voor heel het volk. Vannacht is
de Zaligmaker geboren. Christus de Heere in de stad van David. En dit
is het teken waaraan u het zult herkennen. Het Kindje ligt in doeken gewonden
in de kribbe”.
De herders kijken voorzichtig, en als hun ogen wat aan het licht gewend
zijn, zien ze een engel staan die tot hen deze woorden gesproken heeft.
Ze luisteren vol verbazing en met open mond naar alles wat de engel zegt.
Maar nu denken jullie: “Hoe is dat gegaan, wat is er allemaal gebeurd
voordat de engel de herders die boodschap kwam brengen?”
Daarvoor moeten we naar het stadje Nazareth. Daar leefden twee arme mensen.
Jozef en Maria. Jozef was timmerman. Maria deed het werk in huis. Alles
ging gewoon zijn gang. Niemand uit Nazareth wist dat de engel bij Maria
was geweest, om te vertellen dat ze een Kindje zou krijgen.
Dat zou de Heere Jezus zijn, de lang beloofde Verlosser, die kwam om zalig
te maken, om alle mensen en kinderen die in Hem geloven te verlossen van
de zonde.
Maar hoe het zou gaan, wisten Jozef en Maria niet. Want zij woonden in
Nazareth, en de Heere Jezus zou in Bethlehem geboren worden. Dat was meer
dan 400 jaar geleden al geprofeteerd door de profeet Micha.
Maar Jozef en Maria geloofden dat God zou zorgen dat ze op tijd in Bethlehem
zouden komen. Ze wachten gelovig Gods tijd af.
God zorgde ook dat ze op tijd in Bethlehem kwamen. God gebruikte daar
de machtige keizer Augustus voor. Zoals jullie in het begin van de vertelling
al gelezen hebben, wilde keizer Augustus dat alle mensen in zijn rijk
geteld zouden worden. Dan kon hij geld vragen van de mensen, en wist hij
precies hoeveel hij ontvangen zou.
Zo zijn de boden van de keizer ook in Nazareth gekomen, om te vertellen
wat de keizer wilde.
Jozef en Maria moesten op reis, naar Bethlehem, want ze waren nog familie
van koning David. Zo zorgde God ervoor dat de Heere Jezus in Bethlehem
geboren zou worden.
Want het zou niet lang meer duren of het kindje dat Maria verwachtte,
de Heere Jezus zou geboren worden.
Het was een lange reis. Ongeveer 180 km. lang. Dat was wel vijf dagen
lopen. Je begrijpt wel dat ze op het laatst enorm moe waren. Ze waren
dan ook blij toen ze in de verte het stadje Bethlehem zagen liggen. Nu
zou het niet lang meer duren of ze zouden kunnen uitrusten van de lange
reis. Maar wat een teleurstelling. Er waren zoveel mensen op reis gegaan,
ook naar het stadje Bethlehem. Alles was vol. Er was nergens plaats voor
Jozef en Maria. Dus uiteindelijk was er ook voor de Heere Jezus geen plaats.
Misschien denk je nu: Wat erg dat er geen plaats was voor de Heere Jezus.
Maar, zoals we geboren worden is er bij ons ook geen plaats voor de Heere
Jezus. Maar we mogen God vragen, of hij plaats in ons hart wil maken voor
de Heere Jezus. Of we nu veel of weinig zonden gedaan hebben, het maakt
niet uit. Als we het oprecht eerlijk vragen, dan wil God in ons hart en
leven plaats maken. Vraag je er wel eens om? Doen hoor!!
Eindelijk vinden Jozef en Maria na lang zoeken toch een plaatsje in
een verlaten stal. En daar wordt de Heere Jezus geboren, Gods Zoon. Er
is geen wieg om de Heere Jezus in te leggen. Er staat wel een voerbak
van de dieren. Een kribbe. De Heere Jezus wordt in doeken gewikkeld en
in de kribbe gelegd. De Heere Jezus wilde Zelf van de hoogste plaats in
de hemel, naar de laagste plaats op aarde. Een armoedige stal in Bethlehem.
Een kribbe als wieg. Hiermee wil de Heere Jezus duidelijk maken dat hij
de minste plaats wil innemen om grote mensen en kinderen te kunnen redden
van de zonde.
Als de Heere Jezus geboren is weet niemand ervan. Niemand? Ja, toch wel.
Want vanuit de hoge hemel wordt een engel naar de aarde gestuurd om het
te vertellen. Aan wie wordt het verteld? Niet aan de machtige keizer Augustus,
nee aan arme verachte herders. Aan die mensen komt de engel als eerste
de blijde boodschap van de geboorte van de Heere Jezus vertellen.
De engel zegt heel duidelijk waar ze Het Kind zullen vinden, en waaraan
ze het zullen herkennen. De herders zullen dan zien dat de engel de waarheid
spreekt.
Vol verbazing hebben de herders gehoord wat de engel gezegd heeft.
En dan ineens is de donkere lucht helemaal licht. De hele donkere lucht
is vol met engelen. En die engelen gaan zingen. Prachtig. Zo mooi is er
nog nooit gezongen. De engelen zingen: “Ere zij God in de hoogste
hemelen, vrede op aarde, in mensen een welbehagen”. Wat de engelen
zingen betekent heel in het kort: “De eer is voor God, en vrede
voor de mensen op aarde die in God geloven”.
Als de engelenzang afgelopen is, gaan de engelen weer terug naar de hemel.
Het wordt weer stil en donker. Alles is weer net als voor die tijd, maar
toch is alles anders. Diepe vreugde vervult de harten van de herders.
Hun angst is omgeslagen in blijdschap. Dat God aan hen dit grote nieuws
vertelt.
“Laten we naar Bethlehem gaan, laten we gaan kijken, naar alles
wat de engel ons heeft verteld”.
Zo snel het donker het toelaat, lopen ze naar Bethlehem. Daar komen ze
bij de stal en kloppen aan. Jozef en Maria zijn heel verbaasd als ze de
herders zien. Dan zien de herders ook Het Kind in de kribbe. Het is precies
zoals de engel hun gezegd heeft.
Eerbiedig buigen ze hun knieën en aanbidden Het Kind.
De herders weten het. Dit Kind moest naar de aarde komen voor hun zonden.
Dit Kind kwam naar de aarde niet alleen om de zonden van de herders, maar
ook om onze zonden. Om ons zondige hart. Om de straf te dragen die wij
verdienen. Om ons te redden Alleen als jij en ik in de Heere Jezus geloven,
kan het weer goed worden tussen de Heere en ons.
De herders vertellen alles wat ze hebben gehoord. Van het licht, de boodschap
van de engel, en van het zingen van de engelen. Van hun angst die blijdschap
werd. Als ze alles verteld hebben gaan de herders weer terug naar hun
kudde. Maar ze kunnen van alles wat ze hebben gehoord en gezien niet zwijgen.
Aan iedereen die het horen wil vertellen ze wat ze hebben meegemaakt in
de afgelopen nacht. Dat de Zaligmaker is geboren.
We lezen niet in de Bijbel dat de mensen die het gehoord hebben zijn gaan
kijken, het kan natuurlijk wel. Maar de kans is groot dat de mensen hun
schouders hebben en gewoon verder zijn gegaan met waar ze mee bezig waren.
Hoe is onze reactie? Laten wij bidden of wij op de herders mogen lijken,
die de boodschap van de engel hebben geloofd. Zij hebben de Heere Jezus
aangebeden, en gedankt voor de komst van de Heere Jezus naar deze aarde.
Laten wij bidden om verwondering, dankbaarheid en geloof. Dat gebed zal
de Heere zeker verhoren.
Verhaal: God verschijnt aan Abraham
Het is een warme dag. Abraham zit in de opening van zijn tent wat voor
zich uit te kijken.
De tent staat in de schaduw van een paar grote eikenbomen, daarom is het
gelukkig hier niet zo warm.
Plotseling ziet hij in de verte drie mannen aankomen. Hij kent ze niet.
Toch loopt hij direct naar hen toe en zegt: “Kom even uitrusten
in de schaduw bij mijn tent. Dan kunt u wat eten en drinken voor u weer
verder gaat.”
Dat is een oosterse gewoonte om open te staan voor gasten. Maar Abraham
deed het ook uit opdracht van de Heere. De Heere had het geboden goed
te zijn voor vreemdelingen.
Die vreemdelingen willen dat wel en dan krijgt Abraham het even heel druk.
In die tijd waren er nog geen kousen en schoenen, maar de mensen liepen
met blote voeten in hun sandalen. De wegen waren droog en stoffig. Het
zand stoof op de voeten, en daarvan werden de voeten heet en stoffig.
Abraham zegt tegen één van zijn knechten dat hij water moet
halen en de voeten van de vreemdelingen moet wassen.
Tegen Sara zegt hij dat ze vlug een paar broden moet bakken. Zelf zoekt
hij een mooi kalfje uit zijn kudde. Een andere knecht moet het kalfje
slachten en braden. Als alles klaar is gaan de gasten eten. Terwijl de
mannen genieten van het eten, staat Abraham bij hen om hen te bedienen.
Wat fijn dat Abraham goed voor deze mannen zorgt.
Probeer jij ook altijd vriendelijk en gastvrij te zijn?
Al heel gauw met Abraham dat zijn gasten bijzondere gasten zijn. Als
ze klaar zijn met eten vraagt één van de gasten: “Waar
is Sara, uw vrouw?”
“In de tent” antwoordt Abraham.
“Over een jaar zal ik terugkomen, en dan zal Sara een zoon hebben.”
Toen begreep Abraham dat dit niet zomaar twee gasten waren, maar dat de
Heere Zelf bij hem op bezoek is met twee engelen.
Sara was in de tent, maar luisterde stilletjes mee. Vooral toen ze haar
naam hoorde noemen spitste ze haar oren. Ze hoorde wat de Heere zei maar
kon het niet geloven. Zij was immers al oud. Ze was 91 jaar en Abraham
was 100 jaar. Als je zo oud bent, dan krijg je toch geen baby’tje
meer. Dat is onmogelijk. Ze moet erom lachen. Ze lacht omdat ze het niet
geloofd. Ze dacht dat niemand het zag. Maar ze vergat dat de Heere alles
ziet en alles weet.
Maar dan schrikt Sara. Want dan zegt de Heere tegen Abraham: “ Waarom
heeft Sara gelachen? Zou voor de HEERE iets te wonderlijk zijn?”
Wat schrok Sara, want daarop had ze helemaal niet gerekend.
Toen deed Sara iets, wat jij misschien ook wel eens doet. Je hebt iets
gedaan wat niet mocht en het komt uit. Dan gebeurt het misschien wel eens,
dat je er om gaat jokken. Je zegt dan: “Ik heb het niet gedaan”
terwijl je het wel gedaan hebt. Dat is niet goed. Want de Heere weet het
toch wel. Kom altijd maar eerlijk voor de waarheid uit. Dat wil de Heere.
Sara liegt en zegt: “Ik heb helemaal niet gelachen.” De Heere
zegt tegen Sara: Lieg maar niet Sara, je hebt wél gelachen. Het
zal allemaal gebeuren zoals Ik gezegd heb. Over een jaar zul je een zoon
hebben.”
Daarna staan de gasten op en gaan weg. Ze gaan weer verder. Abraham loopt
nog een eindje met zijn gasten mee. Sara blijft achter in de tent. Enkele
maanden later ontdekt Sara dat ze een kindje verwacht. Nu weet ze dat
wat de Heere heeft gezegd, echt waar is. Wat de Heere beloofd dat doet
Hij altijd. Onthoudt dat maar voor heel je leven.
Weet je wat nu het mooie is. Vele eeuwen later zou uit het geslacht van
Abraham de Heere Jezus worden geboren. Die is aan het kruis gestorven
voor kinderen en grote mensen die echt in Hem geloven. Als je echt in
Hem gelooft, mag je later in de hemel komen.
Wil je meer van deze verhalen horen?
Elke zondagmorgen worden op de Zondagsschool verhalen uit de Bijbel verteld.
Je bent hartelijk welkom op zondagmorgen om half twaalf in Cattenhagestraat
57 in Naarden.
Verhaal: Abram en Lot, belofte aan Abram
Door de woestijn loopt een lange tocht. Allemaal schapen, koeien en kamelen.
Grote schapen, kleine lammetjes. Grote koeien, kleine kalfjes. Van wie
zijn al deze dieren? Deze dieren zijn van Abram. Abram is heel rijk. Hij
heeft veel dieren maar ook heel veel geld. Toch heeft Abram nog steeds
geen plekje om te wonen. Eerst is hij in Kanaän geweest, maar daar
kwam honger. Toen is hij naar Egypte gegaan. Daar kon hij ook niet blijven.
Toen hij hoorde dat de honger over was in Kanaän besloot hij om weer
terug gegaan. Nu is hij op weg naar huis. Stapje voor stapje loopt de
rij verder. Het is ook best heel warm en de reis is lang. En zo heel snel
kunnen al die dieren niet lopen.
Zijn neef Lot is er ook bij. Hij heeft ook heel veel schapen en koeien
bij zich. Natuurlijk kunnen Abram en Lot niet alleen voor al die dieren
zorgen. Ze hebben knechten. De knechten van Abram en Lot letten heel goed
op de schapen en de koeien. Niet één mag er achter blijven.
Bijna zijn ze op de plaats aangekomen waar Abram en Saraï vroeger
hebben gewoond. Weten jullie hoe Abram dat weet? Hij heeft daar een altaar
gebouwd. En op dat altaar heeft Abram vroeger dieren geofferd en tot de
Heere gebeden. Nog een klein stukje en dan zijn ze er. Daar in de verte
daar is het. Abram wil weer naar de plaats terug waar hij vroeger heeft
gewoond.
Eindelijk zijn ze er. De schapen en de lammetjes, de koeien en de kamelen
kunnen uitrusten van de lange reis. De mannen gaan de tenten opbouwen.
Want hier gaat Abram wonen. Maar wat gaat Abram als eerste doen? Hij gaat
eerst naar het altaar. Abram gaat offeren en bidden tot de Heere. Zonder
de Heere kan Abram niet leven. Iedereen mag het zien en horen. De mensen
van Kanaän kunnen het zien. Ze weten het gelijk dat deze man een
andere God dient dan zij. De Heere heeft hij nodig. De Heere heeft hem
geholpen.
De Heere wil ook ons helpen. Misschien vind je op school wel eens iets
heel moeilijk. Rekenen of taal, of vul zelf maar in. Heb je er wel eens
aan gedacht dat je ook aan de Heere mag vragen of hij jou in alle gewone
dagelijkse dingen wil helpen? Dan moet je zelf natuurlijk goed je best
doen, maar je mag het echt van de Heere verwachten. Wat er ook is, je
mag de Heere altijd om hulp vragen. Vooral als het gaat om geloof. Wat
kan het moeilijk zijn om in de Heere te geloven en op Hem te vertrouwen.
Ook dat mag je tegen de Heere zeggen. Hij wil je altijd helpen.
Na een tijdje heeft iedereen een plaatsje gevonden. De tenten van Abram
en Saraï staan dicht bij elkaar. De tenten van Lot staan een eindje
verderop. De tenten van de knechten van Abram en Lot staan weer een eindje
verder. De schapen van Abram en Lot lopen door elkaar over de heuvels.
Een poosje gaat dat goed. Maar dan krijgen de schapen van Abram en de
schapen van Lot lammetjes. Het worden er steeds meer. Eigenlijk is er
geen plaats meer voor al die dieren. De knechten van Abram en Lot moeten
dan ook heel goed zoeken naar een stuk gras voor hun schapen en koeien.
Kijk, daar gaan ze. De knechten van Abram gaan de éne kant op,
de knechten van Lot de andere kant. En ja hoor, de knechten van Lot hebben
een stuk grasland gevonden. De schapen en koeien zoeken allemaal een lekker
stukje gras op en beginnen allemaal te eten. Maar wat is dat? Daar komt
in de verte een andere groep herders aan. Dat zijn de herders van Abram.
Zij hebben in de verte dat stuk gras gezien. Daar moeten ze wezen. Maar
als ze er eindelijk zijn blijkt dat de herders van Lot ze voor geweest
zijn. De herders van Abram kijken boos. Een andere keer zijn de herders
van Abram er eerst. Of ze zijn soms gelijk. Dan gaan de herders ruzie
maken. Het wordt steeds erger.
Maak jij wel eens ruzie. Met een broertje of zusje? Of je vriendje of
vriendinnetje? Doe dat niet. De Heere wil niet dat we ruzie maken.
Abram wordt er verdrietig van als hij van al die ruzies hoort. Abram
wil zelf niet dat er ruzie is, en hij weet dat de Heere dat ook niet wil.
Daarom roept hij op een dag Lot bij zich.
“Lot luister eens, jouw herders en mijn herders maken ruzie. Dat
moet toch eigenlijk niet. Wij zijn familie van elkaar. Dan moet er geen
ruzie zijn tussen jou en mij over de schapen. Lot, het lijkt mij het beste
om niet meer bij elkaar te blijven wonen. Kies jij maar een stuk land
waar je met je dieren heen wilt, dan zal ik een ander stuk land nemen”.
Daarop nam Abram Lot mee naar op een hoge berg, zodat ze heel ver in
het rond konden kijken. Samen kijken ze naar alle kanten.
Aan de éne kant mooie hoge bergen. Maar woest en ruw en onbegaanbaar.
Aan de andere kant het vlakke land van de Jordaan. De prachtige rivier,
het mooie groene gras, gemakkelijke wegen en twee grote steden. Wat zal
je daar fijn kunnen wonen. Mensen in de steden zodat het niet zo gauw
onveilig en eenzaam zal zijn. Lot ziet het allemaal en weet al als hij
kiezen moet wat hij zal nemen.
Dan zegt Abram: “Lot, jij mag het eerste kiezen. Als jij de linkerkant
kiest zal ik naar de rechterkant gaan. Als jij de rechterkant kiest, zal
ik naar de linkerkant gaan”.
Wat zegt Lot nu: “Oom Abram, dat kan niet hoor. U bent de oudste,
de Heere heeft het land Kanaän aan u gegeven”. Nee, dat zegt
hij helemaal niet. Lot heeft gekeken naar die prachtige vallei van de
Jordaan. Hij heeft gedacht aan die mooie groene weiden en aan die groene
steden. Lot wil daar graag wonen.
Als zijn oom dan ook zegt dat hij als eerste mag kiezen, dan weet hij
niet hoe gauw hij moet zeggen dat hij naar het oosten wil. Dat mooie stuk
land wil hij graag hebben. Dat zal goed zijn voor zijn schapen. Elke dag
vers groen gras. Zijn kudde zal dan nog groter worden. Daar kan hij rijk
worden. Zijn herders hoeven niet meer ver weg om gras te zoeken. Ja, Lot
weet wel wat het beste is.
Is dat zo? Lot heb je wel aan de Heere gevraagd wat het beste is? Weet
je wel dat in die steden mensen wonen die heel erg zondig zijn? Ze wonen
wel in mooie steden, maar ze luisteren niet naar de Heere.
Abram vindt het goed. Als Lot naar het groene land vertrekt, zal hij het
andere stuk nemen. Zo vertrekt Lot met al zijn schapen, koeien en kamelen
naar dat groene land bij de rivier. Zo gaat hij vlak wonen bij de zondige
mensen van Sodom.
Hoe zouden wij het gedaan hebben denk je? Zouden wij ook eerst voor onszelf
gezorgd hebben? Worden we daar nu altijd gelukkig van als we altijd maar
het beste en het mooiste willen hebben? We kijken vaak naar wat we zouden
kunnen hebben, maar vergeten te vragen: “Heere, wat wilt u dat ik
doen zal?” Bij alles in je leven, wat je wilt worden en wat je wilt
hebben, vraag steeds: “Heere wat wil u dat ik doen zal”. Dat
is het fijnste als we mogen weten: “Zo wil de Heere het”.
Abram blijft alleen achter. Zonder Lot, maar met de Heere. Abram is verdrietig
omdat Lot van hem is weggegaan. Dan komt de Heere tot Abram, om hem te
vertroosten en te bemoedigen. Hij geeft Abram een prachtige belofte:
“Abram, kijk eens om je heen. Kijk maar zover je kijken kunt. Al
dit land Abram, zal Ik aan jou geven, aan jouw kinderen en aan alle kinderen
die daarna geboren worden. Loop maar door dit land. Elk stukje land waarop
je loopt, zal van jou zijn. Ik de Heere zal het aan je geven”.
Abram is verdrietig omdat Lot is weggegaan, maar wordt nu getroost door
de Heere. Hij weet dat alles wat de Heere heeft beloofd, zal Hij doen.
Eindelijk heeft hij een plek gevonden om te wonen. Vlak bij de eikenbossen
van Mamré. En die plek heeft hij van de Heere gekregen. Weet je
wat Abram doet? Hij bouwt een altaar en dankt de Heere. Op dat moment
weet Abram heel zeker dat God voor hem zal blijven zorgen.
Zoals de Heere voor Abram zorgde, zo wil de Heere ook voor jou zorgen.
De Heere doet dat ook elke dag. Hij geeft je een huis om in te wonen.
Elke dag voldoende eten. Dat zijn allemaal dingen waar de Heere voor zorgt.
Elke morgen mag je de Heere vragen of Hij in alle dingen voor je zorgen
wil. En elke avond mag je danken voor de zorg die je de afgelopen dag
van de Heere hebt ontvangen. Doe het maar. Buig maar je knieën en
vouw je handen, en vraag er maar om. En weet je wat het mooie is. De Heere
belooft voor je te willen zorgen. En wat de Heere beloofd dat doet Hij.
De Heere doet altijd wat hij zegt.
Verhaal: Abrams roeping
In de vakantie hoef je niet naar school en vaak doe je hele leuke dingen
in de vakantie.
Misschien ga je samen met je vader en moeder en broertjes en zusjes, als
je die hebt op vakantie.
Er zijn dan al plannen gemaakt waar je naar toe zult gaan. Naar een land
heel ver weg of ergens in Nederland. Maar stel je nu eens voor dat je
op reis moet gaan zonder dat je weet waar je naar toe gaat. En je moet
alles achterlaten. En er zijn geen grote vrachtwagens waar je alles in
kan laden.
Dat is moeilijk. Hoe moet dat allemaal gaan. Daar gaat deze vertelling
over.
Wat veel kamelen op de weg. En wat lopen er veel andere dieren bij! En
mensen. En kijk eens wat ze allemaal bij zich hebben? Sjonge, sjonge.
Niet zo’n klein beetje. Een heleboel.
Zouden ze op vakantie gaan?
Dan hebben ze wel heel erg veel spullen bij zich. Alles hebben ze bij
zich. Kleren, eten, potten en pannen. Een grote tent, al hun dieren en
ook veel knechten.
Deze mensen gaan niet op vakantie. Deze mensen gaan verhuizen. Voorop
lopen twee mannen.
Een oudere man, en een man die wat jonger is. Er is ook een vrouw bij.
Wie zijn die mannen, waar komen ze vandaan en waar gaan ze naar toe?
De oudste man heet Abram, en de wat jongere man heet Lot. En de vrouw
heet Saraï.
Dat is de vrouw van Abram.
Deze mensen komen uit het land Ur.
Waar ze naar toe gaan?
Ze weten het zelf niet.
Weten ze het niet? En weet Saraï het ook niet?
Nee, ze weten het geen van allen. Hoe weten ze dan welke weg ze moeten
gaan?
Waarom zijn ze dan op reis?
Wel, het dienen van God was bijna helemaal verdwenen.
De mensen knielden voor houten en stenen beelden. De mensen leefden in
de zonde. Ze hadden God niet nodig. Overal zag je in Ur tempels voor de
afgoden. De mensen bidden tot de maan en denken dat die hen kan helpen.
In zo’n omgeving leefde Abram met zijn familie.
Dan op een dag spreekt de Heere tot Abram:
“Ga uit uw land, ga bij je familie vandaan, en ga bij je vader en
moeder vandaan. Ga naar het land dat Ik u wijzen zal. En Ik zal u zegenen
en tot een groot volk maken”.
Wil Abram dat? Ja, Abram doet gelijk wat de Heere zegt. Het is de stem
van de Heere die dat vraagt. En dan moet hij gehoorzamen. Abram kent de
Heere nog niet. Hij woont in een land waar de mensen de Heere niet dienen.
En toch…. Als Abram de stem van de Heere gehoord heeft luistert
hij gelijk. Hij voelt dat hij moet doen wat de Heere zegt. Abram voelt
in zijn hart dat hij niet ongehoorzaam mag zijn. Abram was helemaal nog
geen knecht van God. Hij wist niet eens wie God was. En toch roept de
Heere Abram. Ja, juist daarom! De Heere wil Abram bij Hem doen horen.
De Heere wil dat Abram een nieuw hart ontvangt. Dat hij behouden wordt.
Hij wil Abram tot een groot volk maken. Abram mag zomaar met de Heere
mee.
En zo heeft Abram alles ingepakt, wat hij nodig heeft. Al zijn spullen
die hij heeft, de tent waarin hij samen met zijn vrouw woont. Maar ook
alle knechten. Ze moeten mee. Mee naar…
Ja, waar naar toe eigenlijk? Abram weet het niet. Saraï weet het
niet. Niemand weet het dan de Heere alleen. Die heeft gezegd: “Ga
heen naar het land dat ik u wijzen zal ”.
Dat is wat geweest voor Abram. Alles moest hij achterlaten.
Hij moest zijn land verlaten.
Al zijn familie moest hij verlaten.
En hij moest bij zijn vader en moeder vandaan.
Het afscheid wordt steeds moeilijker.
Ook wij moeten in ons leven afscheid nemen. Afscheid nemen van de zonde.
Dat is heel moeilijk. En we moeten luisteren naar de Heere. Maar als we
weten dat de Heere met ons mee gaat dan komt het goed.
Bij Abram gaat de Heere voorop.
Weten jullie dat ook. Dat de Heere met je mee gaat, waar je ook naar
toe gaat. Als je naar een andere klas bent gegaan. Of als je ergens anders
bent gaan wonen. Als je ergens alleen naar toe moet. Wat is het dan fijn
als je weet dat je niet alleen hoeft. Omdat de Heere met je mee gaat.
Dat is heel fijn. Want zonder de Heere ga je steeds een verkeerde weg.
Dan weet je niet zo goed wat fout is en wat de Heere wil. Daarom moeten
we steeds vragen: “Heere, wijst U mij de weg, bij alle dingen die
ik doe? Wilt U voorop gaan”. Dan mag je achter de Heere aanlopen.
Dat is nog fijner dan wanneer je vader of je moeder met je meelopen ergens
naar toe. Als jij de weg niet weet, je vader en moeder weten het wel.
Dan hoef je niet bang te zijn. Zo mag je ook achter de Heere aan. Hij
weet de weg. Nog beter je vader en moeder en alle knappe mensen op de
wereld. Doe je het?
Zo gaan Abram en Saraï op reis. Ze gaan steeds verder. Af en toe
stoppen ze om de kamelen te laten drinken. Het wordt een hele lange reis.
De vader van Abram gaat een heel eind mee. Helemaal tot aan Haran. Maar
niet tot aan het beloofde land. Abram moet verder trekken. Helemaal tot
aan het land waar God hem wil hebben. Zijn neef Lot gaat ook met hem mee.
De vader van Lot was gestorven. Lot was alleen. Soms zien ze hele mooie
plekjes, waar ze best zouden willen wonen. Maar ze stoppen niet. De Heere
had toch gezegd: “Naar het land dat Ik u wijzen zal”. Dat
doet Abram. Hij luistert steeds naar de stem van de Heere.
Doe jij dat ook? Luisteren naar de stem van de Heere? Of luister je naar
de stem van de duivel, of naar verkeerde dingen die je zelf verzint. De
duivel probeert dat je naar hem luistert. Niet doen hoor! Wat de Heere
zegt is veel beter, het allerbeste. De Heere wil dat je hem gehoorzaamt.
Dan ben je het allergelukkigst. De Heere zegt ook tegen jou: “Kom
achter Mij aan, dan breng Ik je in het land wat ik je wijs”. Weet
je welk land de Heere wijst? De hemel. Die plaats heeft de Heere beloofd
aan alle grote mensen en aan kinderen die Hem met heel hun hart liefhebben.
Die geen verkeerde dingen meer willen doen, want ze vinden het zo erg
als de Heere er verdriet van heeft. Wil jij ook graag doen wat de Heere
wil?
Na heel veel dagen van reizen, het telkens weer opbouwen en afbreken
van tenten veranderd de woestijn heel langzaam. Het droge, dorre verdwijnt
steeds meer.
Eindelijk komen ze bij een rivier. Die rivier heet de Jordaan. Abram trekt
met alles wat hij heeft de Jordaan over. Nu zijn ze helemaal in een mooi
land gekomen. Volop gras bomen, wijngaarden struiken, beekjes en waterbronnen.
Wat een mooi land. Zou dit het land zijn dat God bedoeld heeft. Iedereen,
ook Abram hoopt daarop.
In de buurt van een plaats die Sichem heet slaat Abram zijn tenten op.
Vlak bij die stad is een bos dat genoemd wordt het eikenbos Moré.
Het volk dat in dit land woont zijn de Kanaänieten. Het zijn goddeloze
mensen.
Als Abram klaar is met zijn tenten opbouwen dan hoort hij ineens weer
de stem die hij hoorde ook in het land Ur. Het is de stem van de Heere.
Die stem zegt: “Abram, dit land zal ik je geven. Niet alleen jij
maar ook je kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen zullen hier
wonen. Heel je geslacht zal hier wonen. Hoe het dan zal moeten gaan met
de Kanaänieten? Abram weet het niet, maar hij vertrouwt op God op
Zijn Woord. Hij zal dit land aan Hem geven.
Abram zoekt stenen op en maakt er een stapel van, een soort toren. Een
altaar heet dat. Hij wil graag de Heere danken dat Hij hem de weg heeft
gewezen. Hij legt een dier op het altaar en offert het de Heere.
Hiermee zegt Abram eigenlijk: “Dank u wel Heere, dat U mij dit land
hebt gegeven. U wil ik dienen”.
Ze gaan daarna nog een klein stukje verder. En nog een keer dankt Abram
samen met zijn vrouw Saraï en de knechten die bij hem zijn de Heere
God. Iedereen mag het zien dat hij God dankbaar is.
Weet je wat het mooiste is in dit land waar Abram nu gaat wonen? Daar
zal eens de Zaligmaker de Heere Jezus worden geboren. Daarom mag Abram
er veilig wonen.
Eens zal hier ook een kruis staan. Aan dat kruis zal de Heere Jezus sterven,
ook voor de zonde van Abram en zijn eerdere afgodendienst, en van allen
die in Hem geloven sterven. En weet je wat nu het heerlijke is? Omdat
de Heere Jezus aan het kruis gestorven is voor kinderen en grote mensen
die in Hem geloven, kunnen die mensen en kinderen weer in de hemel komen.
Op de Zondagsschool worden de verhalen uit de Bijbel verteld.
Je mag altijd komen.Elke zondagmorgen om half 12 Cattengastraat 57 in
Naarden.
************************************************************
Verhaal: Brood bakken en eten
In ons land is het de bakker die brood bakt. Als je brood nodig hebt,
ga je het in de winkel kopen. Tegenwoordig zijn er ook wel moeders die
zelf brood bakken. Vaders doen ook wel eens mee.
In Israël werd het meeste brood zelf gebakken in eigen huis. Eerst
werden de tarwekorrels fijngemaakt tussen twee stenen.Arme mensen gebruikten
gerstekorrels.Het jongetje in Joh.6 had gerstebroodjes bij zich; ze waren
dus arm thuis.
Als men het deeg ging maken pakte men een klompje deeg van de vorige dag
en deed met door het verse deeg. Waarom?.Dat stukje deeg was beetje zuur
geworden en dat hadden ze juist nodig omdat het deeg te laten rijzen.
Bij ons doen we er nu gist in.
Hoe zagen de broden er toen uit? Dat waren niet van die grote broden als
bij ons.
Ze leken op ronde koeken. Ze waren twee centimeter dik en van 20 centimeter
doorsnee.
Als je er een paar op had was je buik al aardig vol.Het jongetje uit
Joh.6 had wel 5 broodjes bij zich. Het kan zijn dat ze wat kleiner en
handzamer waren voor hem om mee te nemen.
Het kan ook zijn dat hij er enkele wilde verkopen.
Het brood werd natuurlijk in de oven gebakken Dat was maar een kleine
oven.Dat was ook goed, want elke dag bakte men weer vers brood.
Het brood smaakte goed. Jij doet soms van alles op je boterham om het
maar lekkerder te maken. Hagelslag en pindakaas en noem maar op. Als we
alleen al brood hebben dan mogen we al dankbaar zijn. De Heere Jezus heeft
ons leren bidden: Geef ons heden ons dagelijks brood. Want wij krijgen
alles van de Heere.Hij zorgt er voor dat het groeit en Hij wil ook zorgen
dat wij het thuis op tafel krijgen en weer mogen eten.
Op de Zondagsschool worden de verhalen uit de Bijbel verteld.
Je mag altijd komen.Elke zondagmorgen om half 12 Cattengastraat 57 in
Naarden.
************************************************************
Verhaal: Drinken bij de bron
Als wij even willen drinken, gaan we naar de kraan. Dat is het beste
voor je. Er zijn ook kinderen die trekken de deur van de koelkast open
en pakken er een fles frisdrank uit en gaan daaruit drinken. Je moeder
zal we zeggen: dat is niet de bedoeling. Best voor ene keertje als je
het tenminste gevraagd heb aan je moeder, maar niet zo vaak als jij dorst
hebt.
Vroeger was het in Israël heel anders dan bij ons.Even drinken?
Dat kon wel, als er nog water in de kruik was.Als er geen water meer in
was, dan moest dat eerst gehaald worden bij een bron.
Wat is dat? Soms was die heel eenvoudig: een kuil in de grond. Het water
borrelt er uit de bodem naar omhoog.
Als je water wil hebben dan heb je de kruik of emmer bij je, die doe je
aan een touw, je laat hem zakken in de bron en als hij helemaal vol is,
trek je haar weer omhoog. Misschien lijkt het jou wel aardig.Maar als
je het elke dag zou moeten doen, zou je maar wat blij zijn als je zomaar
naar de kraan mag gaan.
Wat deed een meisje of vrouw die water geput had?
Ging ze dan met de kruik in haar handen naar huis? Nee, zij droeg die
kruik op haar hoofd. Knap hè? Moet je ook eens proberen! Doe het
maar niet in huis, want dan moet je weer gaan dweilen als de pan of de
emmer valt.
Omdat het water in zo’n bron altijd in beweging is, want het komt
uit de bron omhoog borrelen, noemen we dat water ook wel”levend
water”.
De Heere Jezus spreekt daar ook over, maar bedoelt daar ander water mee.
Jezus Zelf is dat levende water. Als je de Heere Jezus kent dan heb je
geen zin meer in slechte dingen, maar dan verlang om te doen wat Hij wil.
Heb je dat nog niet? Bid maar: “Heere in de hemel , wilt U ook mij
levend water geven van de Heere Jezus.”
Op de Zondagsschool worden de verhalen uit de Bijbel verteld.
Je mag altijd komen.Elke zondagmorgen om half 12 Cattengastraat 57 in
Naarden.
*************************************************************
Verhaal: De zondeval
Alles was goed in het paradijs. De dieren maakten geen ruzie met elkaar
en ze aten elkaar niet op. De eerste mensen Adam en Eva waren vriendelijk
voor elkaar. En weet je wat het fijnste was, Adam en Eva konden zomaar
met God spreken. Ze waren vriend van God. Hoe kwam dat? Dat kwam omdat
er geen zonden. Waren.
Zou jij dat ook willen? Alles wat je zegt, en alles wat je denkt wat je
doet is goed. Geen pijn, geen verdriet, geen zorgen. Dat is nu niet meer
zo.
Adam en Eva mochten van alle bomen eten, behalve van één
boom niet. Dat had de Heere tegen hen gezegd.
Die boom heette: “De boom van kennis van goed en kwaad”. Dat
was niet erg, waren er waren zoveel bomen waar ze wel van mochten eten
Alleen van die éne niet. Weten jullie waarom de Heere dat niet
wilde hebben? Ze moesten de Heere gehoorzamen. De Heere had beloofd;
“Wanneer je van die boom niet eet, mogen jullie altijd in deze mooie
tuin blijven, en zal Ik later maken, dat jullie niet ongehoorzaam kunnen
zijn. Maar wanneer je er wel van eet, en niet naar Mij wilt luisteren,
dan zul je sterven.”
Eerst was alles goed in het paradijs. Later niet meer. Hoe is dat toch
gekomen?
God heeft niet alleen de mensen en de dieren geschapen. Hij heeft ook
de engelen geschapen. Heel veel engelen zelfs. En net zoals de mensen
en de dieren goed zijn geschapen, zo zijn ook de engelen goed geschapen.
Maar één engel zondigde. Hij wilde net zo machtig zijn als
God. Hij kwam in opstand tegen God. In die opstand tegen God was hij niet
alleen, vele anderen deden met hem mee. Hij was wel de aanvoerder. Maar
God wierp hen uit de hemel in de duisternis die hel wordt genoemd. Zo
zijn die engelen boze geesten geworden, en kreeg de engel die tegen God
in opstand kwam de naam duivel. Ook de andere engelen heten duivel of
onreine geesten.
De duivel is Gods vijand geworden. Hij werkt altijd tegen de wil van God
in. Hij probeert Gods werk kapot te maken. Daarom probeert hij ook de
mens tot zonde te brengen.
Op een dag, loopt Eva in de tuin. Er ritselt wat in de bomen. Er kruipt
een slang door de takken van de bomen. De slang was een heel slim dier.
Er staat in de Bijbel dat hij slimmer was dan al de andere dieren. Toen
begon die slang ineens te praten. Hoe kan dat nu? Een slang kan toch niet
praten. Dat kan ook niet, maar duivel laat de slang praten. En wat zegt
de slang?
"Eva God heeft zeker gezegd dat je van alle bomen in de hof NIET
mag eten”?
Horen jullie dat? De slang gebruikt bijna dezelfde woorden als de Heere
tegen Adam en Eva gezegd had. Bijna. Dat doet de satan altijd. Daarom
is het zo belangrijk dat wij de Bijbel goed kennen. Dat we precies weten
wat de Heere zegt in de Bijbel.
Maar Eva heeft gelukkig goed naar God geluisterd. “Nee hoor”,
zegt Eva. “De Heere heeft gezegd dat we van alle bomen mogen eten,
behalve van één boom in het midden van de hof. De boom van
kennis van goed en kwaad. Daar mogen we niet van eten. Dat heeft de Heere
gezegd. Van die ene boom mogen we niet eten en we mogen hem niet aanraken,
anders zullen we sterven”.
Jongens en meisjes, als je ergens af moet blijven, dan moet je niet in
de buurt komen. Je moet niet te dichtbij de verkeerde dingen komen. Dat
is veel te gevaarlijk.
De slang geeft het niet zo maar op. Hij zegt tegen Eva: “Sterven?
Welnee, als je van die boom eet, zul je net zo wijs zijn als God. Je zult
dan weten wat goed en kwaad is”.
Eva kijkt eens omhoog naar die boom. De vruchten zien er wel heel erg
lekker uit. Haar hand gaat omhoog en… ze plukt een vrucht van de
boom. Een heerlijke mooie vrucht. En…. Eva eet!!!
Eva eet niet alleen. Snel gaat ze naar Adam. Adam ziet haar komen. Hij
neemt de vrucht in zijn hand en hij eet ook. Hij zegt niet dat het verboden
is, maar hij eet ook.
Adam en Eva zijn ongehoorzaam aan Gods gebod. Ze hebben gedaan wat ze
zelf wilden. Nu was de zonde in het leven van Adam en Eva gekomen. Ze
beseffen dat ze verkeerd gedaan hebben. Hun geweten, je weet wel, dat
stemmetje van binnen gaat spreken. Ze hebben van de verboden vrucht genomen.
O, wat zijn ze bang. Ze kijken elkaar aan en zien dat ze zonder kleren
zijn. Ze plukken grote bladeren van de vijgenboom en maken schorten. Ineens
is alles veranderd. Ze schamen zich voor elkaar. Eerst niet, en nu wel.
Ze hebben gegeten en ze wisten dat het niet mocht. O, hadden ze maar nooit,
nooit naar de slang geluisterd. Adam en Eva weten nu wat het goede en
het kwade is, maar zijn ze nu net als God geworden? Nee, ze zijn nu geen
vrienden van God meer, ze zijn vrienden van de satan zijn ze geworden.
Ze hebben straf verdiend. De allerergste straf. Ze zullen moeten sterven.
Dat is het kwade.
Toen hoorden ze de stem van de Heere God. Aan de wind die door het paradijs
waait. Anders waren Adam en Eva altijd blij als ze de stem van de Heere
hoorden. Maar nu niet. Nu schrikken ze. Ze kruipen weg achter de struiken.
Maar de Heere zoekt ze op. Maar Adam en Eva hebben toch gezondigd. Ze
zijn toch ongehoorzaam geweest aan de Heere. Ja, maar toch roept de Heere
ze. Hij laat ze niet achter de struiken zitten. Hij wil met ze praten.
Hij roept ze. “Waar ben je”?
Dan antwoordt Adam; “Heere, ik hoorde Uw stem en toen heb ik me
verstopt, want ik ben naakt”.
De Heere zegt: “Adam hoe weet je dat zo ineens. Heb je soms van
die boom gegeten waarvan ik gezegd heb dat je niet mocht eten”?
“Ja Heere”, zegt Adam, “maar de vrouw die U aan mij
gegeven heeft, die heeft mij de vrucht gegeven, en ik heb gegeten”.
Dan vraagt de Heere: “Eva, waarom heb je Adam van de verboden vrucht
gegeven”?
Eva antwoordt: “Och Heere, de slang, dat sluwe beest heeft tegen
mij gelogen. Hij zei dat ik best van de vrucht mocht eten en toen heb
ik gegeten en ik heb Adam ook gegeven. ’t Is allemaal de schuld
van de slang”!
Adam en Eva geven een ander de schuld. Doen jullie dat ook? Wees altijd
maar eerlijk en zeg het ook eerlijk tegen de Heere. “Heere, ik heb
gezondigd, wilt U mij vergeven”.
Als de Heere alles gehoord heeft keert Hij zich naar de slang en zegt:
“Slang je bent vervloekt. Voortaan zul je op je buik kruipen en
stof eten omdat je gelogen hebt tegen de mensen”.
Maar het was toch eigenlijk de satan die sprak. Daarom gaat de Heere nu
ook tegen de satan spreken. Want dat boze plan om de mensen te laten zondigen
kwam van hem. De satan denkt nu dat hij het van de Heere heeft gewonnen.
Adam en Eva luisterden immers naar Hem. Maar de satan zal het niet winnen
van de Heere. Want wat zegt de Heere:
“Satan, je denkt dat je het gewonnen hebt. Maar Ik zal Iemand naar
de aarde sturen die sterker is dan jij. Weet je wie. De Heere Jezus Mijn
eigen Zoon. Hij zal op de aarde geboren worden en de straf voor de zonden
dragen. Hij zal sterven omdat de mensen gezondigd hebben. De Heere Jezus
zal er voor zorgen dat Adam en Eva weer bij God mogen horen. Hij zal er
voor zorgen dat er nog veel meer mensen kinderen van God zullen worden.
Zoveel mensen dat niemand ze tellen kan. Satan je lijkt wel machtig, maar
de Heere Jezus zal overwinnen. En al die mensen die in Mij geloven, zullen
niet meer naar je luisteren satan. Je zult de mensen nog heel veel kwaad
doen, maar uiteindelijk zal de Heere Jezus je kop vermorzelen. Er zal
een dag komen dat het uit is met je rijk”.
Adam en Eva hebben verbaasd geluisterd. Slang heeft straf gekregen. Satan
zal overwonnen worden en God Zelf zal er voor zorgen dat Adam en Eva toch
weer gelukkig kunnen worden. Ze moeten sterven, maar als ze sterven dan
mogen ze toch bij de Heere Jezus in de hemel komen. De Heere Jezus zal
de straf voor hun zonden dragen. De Heere zorgt goed voor Adam en Eva,
en alle andere mensen. Krijgen Adam en Eva dan helemaal geen straf?
Ja, want ze hebben geluisterd naar de slang. Ze zijn ongehoorzaam geweest.
En daarom krijgen ze straf. Het leven van Adam en Eva zal niet gemakkelijk
zijn. Er zal pijn zijn en verdriet zijn. Adam zal hard moeten werken op
het land. Er zullen doornen en distels met gemene stekels groeien. En
ten slotte zullen Adam en Eva sterven. Zal dan de aarde leeg zijn? Nee,
want Adam en Eva zullen kinderen krijgen, en die kinderen zullen ook weer
kinderen krijgen. En heel veel later zal dan de Heere Jezus worden geboren.
Hij zal er voor zorgen dat de mensen weer eeuwig bij God kunnen leven.
De Heere laat Adam en Eva niet zomaar achter. Hij maakt ook kleren voor
ze. Rokken van dierenvellen. Dan moeten Adam en Eva weg uit het Paradijs.
Ze mogen niet blijven op de plaats waar ze vrienden van de Heere waren.
Ze mogen niet blijven in de hof waar de boom van het leven stond. Ze zullen
voortaan leven buiten het paradijs op de aarde, waar verdriet en pijn
zal zijn. Waar mensen elkaar verdriet doen. Waar dieren elkaar zullen
doden en opeten. Terug gaan kan niet meer. De Heere zet twee engelen met
een brandend zwaard voor de ingang.
Wat is de straf op de zonde toch erg. Wat is de zonde toch erg.
Is dit nu het einde van het verhaal? Nee, de Heere heeft beloofd dat
Hij zijn eigen Zoon naar de aarde zal sturen om de straf voor de zonden
te dragen. De mensen hebben verdriet. Maar de Heere heeft nog meer verdriet.
De mensen die Hij gemaakt heeft zijn vrienden van de satan geworden. Maar
niet voor altijd. Alle grote mensen en kinderen die in de Heere Jezus
geloven zullen weer bij God horen.
Adam en Eva moeten wel uit het paradijs. Maar de Heere laat ze niet in
de steek. Als ze straks sterven mogen ze naar het hemels paradijs. God
heeft het goed gemaakt!! Zul jij Hem ook gehoorzamen? Hij wil dat ook
jij een hekel krijgt aan die verkeerde dingen. Hij wil dat jij echt gelukkig
wordt. Vraag maar en bid: verlos mij van de Boze. En: Kom in mijn hart,
Heere Jezus.
Wil je er meer van weten. Kijk dan geregeld naar deze website. Er zal
geregeld een verhaal op worden geplaatst.
Op de Zondagsschool worden de verhalen uit de Bijbel verteld.
Je mag altijd komen.Elke zondagmorgen om half 12 Cattengastraat 57 in
Naarden.
********************************************************
Verhaal: Het Scheppingsverhaal
Jongens en meisjes,
Jullie hebben allemaal wel eens een huis of een school zien bouwen. Als
er een huis wordt gebouwd is er veel nodig. Hout, stenen, dakpannen, glas
enz. ? Als er een huis wordt gebouwd is er eerst niets. Maar langzamerhand
zie je het huis groeien. De vloer wordt gelegd. De muren worden gemetseld.
De ramen worden er in gezet en na verloop van tijd is het huis klaar.
De kozijnen van de ramen zijn meestal van hout en nog veel meer dingen
zijn van hout. Maar waar komt het hout vandaan? Het hout komt van de bomen.
Maar waar komt de eerste boom vandaan? En het gras en de bloemen?
Duizenden jaren geleden was er helemaal niets. De aarde was woest en
leeg. Dat wil zeggen er was een gitzwarte duisternis en het water had
vrij spel. Het was een wildernis. Er konden geen mensen wonen. Het was
er akelig, donker, nat en vochtig. Er was helemaal niets.
Maar toen er nog niets was, was God er al. God is er altijd geweest.
Er is geen tijd dat God er niet geweest is. Toen ging God alles scheppen.
Je zou kunnen zeggen God ging alles maken. Dat is het antwoord op de vraag
waar alles vandaan komt. God heeft alles geschapen, gemaakt. God schiep
de hemel en de aarde. Daar had hij niets voor nodig. God deed het zo maar.
De Heere schiep de hemel en de aarde in zes dagen. Precies zoals wij ook
onze dagen kennen. Je kunt dat lezen in de Bijbel. Helemaal aan het begin
van de Bijbel. Daar staat boven Genesis. En Genesis betekent wording.
God gaat een huis bouwen voor de mens dat schitterend is ingericht. Alles
wat je in een gewoon huis tegenkomt, kom je ook tegen in het huis dat
God gaat bouwen.
De eerste dag.
Er was nog geen licht. De aarde was donker. Toen zei God: “Er zij
licht”. En op datzelfde moment was er licht. God maakte scheiding
tussen licht en duisternis. Het licht noemde Hij dag en het donker noemde
Hij nacht. Het was avond geweest, het was dag geweest. De eerste dag was
voorbij.
De tweede dag.
Het was licht. Nu kon je goed zien hoe leeg de aarde was. God maakte scheiding
tussen hemel en aarde. Het hemelwater ging naar de wolken. Het overige
water bleef op aarde achter. De lucht en de wolken noemde God het uitspansel.
Je zou ook kunnen zeggen: dit is het dak van het huis dat God voor de
mens heeft gemaakt. Toen was de tweede dag voorbij.
De derde dag.
Nog was alles vochtig en nat op de aarde. Toen zei God dat alle wateren
bij elkaar vergaderd moesten worden. Dat gebeurde. Toen ontstonden zeeën
en rivieren, meren en beken enz. Er was onderscheid gekomen tussen grond
en water. De grond van het huis dat God voor de mens bouwde was toen ook
klaar. Toen was er een plaats waar de planten en de bomen konden groeien.
God schiep de hoge bomen, het gras en de planten, kruiden en bloemen.
Het tapijt van het huis dat God voor de mens bouwt is ook klaar. Ook schiep
God de vruchtbomen. Hierdoor zou er genoeg te eten zijn voor de mens.
Toen was de derde dag voorbij.
De vierde dag.
Toen zei God dat er lichten aan de hemel moesten komen. Daarom schiep
God op de vierde dag de zon, de maan, de sterren en de andere hemellichamen.
Nu straalde overdag de zon om licht en warmte te verspreiden. ’s
Nachts scheen de maan en de sterren. Zo kon je zien wanneer het dag en
wanneer het nacht was. En zo kon je ook nagaan of het zomer of winter
was. De verlichting van het huis dat God voor de mensen en de dieren gaat
bouwen is ook klaar. De vierde dag was voorbij.
De vijfde dag.
Het was allemaal al heel mooi op de aarde, maar het was nog heel stil
op de aarde. Dat gaat veranderen. God gaat nu de levende wezens maken.
Als eerste maakt God de vissen en alles wat er in de zee leeft. Nu zwemmen
de vissen door het water. Groot en klein. Zo krijgt de aarde haar eerste
bewoners waar de mens straks voor gaat zorgen. God maakt van alle dieren
een mannetje en een vrouwtje. Zo konden er ook weer jonge vissen en vogels
geboren worden zodat ze op aarde zouden blijven bestaan. De vijfde dag
was voorbij.
De zesde dag.
Op de zesde dag laat God de dieren op de aarde komen. Grote en kleine
dieren. Een paard, een koe, een hond. Maar ook de dieren zoals de leeuw,
de tijger en de olifant en alle andere dieren. Ook slangen torren en kevers.
Zo was de aarde een groot paradijs geworden. Het was overal mooi en goed.
De dieren leefden in vrede met elkaar. Wat een prachtig huis had God gemaakt.
Het was heerlijk op de aarde. Er ontbrak niets aan.
Nu was het ogenblik gekomen waarop God het laatste en heerlijkste schepsel
gaat maken. Je zou kunnen zeggen de kroon, op de schepping. Uit stof en
zand schiep God de mens. Hoe dat precies gegaan is weten we niet. God
Zelf heeft de levensadem in de mens geblazen.
De mens komt volmaakt uit de handen van God. Er mankeert niets aan. Dat
blijkt ook wel dat de mens de baas mag zijn over alles. Je zou kunnen
zeggen: de mens is de onderkoning van God. De mens mag heersen over de
dieren en God dienen. God zegt tegen de mens: “Voor u is dit alles,
voor u en uw kinderen. Alles wat eetbaar is aan vruchten en planten daarvan
mag u eten. En alle dieren die op de aarde zijn, mogen het gras eten”.
Als wij iets maken valt het nog wel eens tegen, maar dat was bij God
niet zo. Er ontbrak niets aan. God had geen enkele fout gemaakt. Alles
was goed. Het was een schitterend huis geworden dat God gemaakt had. De
zesde dag was voorbij.
De zevende dag.
Toen rustte de Heere van Zijn scheppingswerk. Niet dat God de Heere van
het scheppen moe was geworden. De Heere wordt nooit moe. Het betekent
dat de Heere met Zijn werk tot Zijn doel is gekomen. God de Heere beziet
Zijn werk met grote vreugde. Hij zag dat het heel goed was wat hij gemaakt
had.
Omdat God Zelf op deze dag gerust heeft zondert Hij deze dag af om met
Zijn dienst bezig te zijn. Daarom hebben wij de zondag. Op die dag moeten
wij bezig zijn met de dingen van God. Je mag dan naar de kerk gaan en
naar de zondagsschool. Zo heeft God het gewild.
Op de Zondagsschool worden de verhalen uit de Bijbel verteld.
Je mag altijd komen.Elke zondagmorgen om half 12 Cattengastraat 57 in
Naarden.
************************************************************
Kerstverhaal: De geboorte van de Heere Jezus.
In gedachten gaan we naar het stadje Nazareth. Naar het huisje van Jozef
en Maria. Ze zijn zo blij. Niemand in het hele Joodse land kan zo blij
zijn als zij zijn. Want nog niemand weet het grote en heerlijke geheim
dat de Engel aan Maria heeft gezegd. En dat God aan Jozef in de droom
heeft verteld. Dat nu heel gauw de Redder, de Verlosser, de lang beloofde
Zaligmaker geboren zou worden. Dat Maria de moeder van dat Kindje de Zoon
van God wezen zal. Dat is hun blij geheim.
“Heb je het al gehoord Maria? We moeten naar Bethlehem. Er is een
belangrijke boodschap, een bevel van de keizer gekomen, dat hij alles
opgeschreven wil hebben. De mensen, de huizen, de bezittingen, ook wat
ze hebben aan stukken land, hoe groot het is, en nog heel wat meer. Het
moet allemaal opgeschreven worden. En dat niet in de plaats waar we wonen.
We moeten naar de plaats gaan waar ook heel vroeger onze familie heeft
gewoond. Een heraut van de keizer heeft het allemaal verteld”.
Met deze boodschap komt Jozef op een dag thuis. “Dus”, zegt
Jozef, “Wij moeten naar Bethlehem, want wij zijn nog familie van
koning David, en die heeft in Bethlehem gewoond”.
Jozef en Maria kijken elkaar aan. Het lijkt of de keizer alles in de war
zal sturen, maar God in de hemel regeert. Hij zorgt voor de geboorte van
Zijn Zoon de Heere Jezus, en daarom zorgt Hij ook voor Jozef en Maria.
De tijd die God bepaald had is nu vervuld. De tijd waarop Het Kind, de
lang beloofde Verlosser geboren zou worden, is bijna aangebroken. De Heere
Jezus moest toch in Bethlehem geboren worden. Dat had de profeet Micha
voorspeld.
De machtige keizer is maar een klein knechtje van de grote Koning in de
hemel. God gebruikt de keizer zodat de Heere Jezus in Bethlehem geboren
zal worden.
Als we God liefhebben mogen we geloven dat God alles leidt naar Zijn raad.
En dan komt het zeker goed.
Niet lang daarna gaan Jozef en Maria de lange reis maken. Van Nazareth
uit het Noorden naar Bethlehem in het zuiden van het land Kanaän.
Ze hebben het hele stuk lopend afgelegd. Zeker wel vijf dagen lopen. Het
was voor Jozef en Maria een hele vermoeiende reis. Wat waren ze blij toen
ze eindelijk in Bethlehem kwamen. Daar zijn Jozef en Maria bij de herberg.
O, o, wat is het vol. Jozef vraagt aan de herbergier: “Is hier een
plaatsje voor ons”? “O, nee”, antwoordt de herbergier,
“het is hier helemaal vol, er is geen plaats meer”. “Och”,
zegt Jozef; “heeft u niet echt een klein plaatsje. We zijn van heel
ver gekomen, en we zijn maar samen”. “O, nee”, zegt
de herbergier, “geen denken aan. Dan zou ik eerst heel veel anderen
moeten helpen. Er zijn er hier al zoveel geweest. Probeer het maar ergens
anders”. Waar Jozef het ook probeert, waar Jozef ook vraagt, nergens,
nergens is er plaats.
Jongens en meisjes. Is het in onze harten ook niet zo. Net zoals de herbergen
in Bethlehem te vol waren om de Heere Jezus binnen te laten, is dat ook
niet de reden dat Jezus geen plaats ontvangt in onze harten omdat het
er te vol is. Zoals we geboren zijn, is ons hart overal vol van, behalve
van de Heere Jezus. Buig maar je knieën en vraag of de Heere je volle
hart leeg wil maken, opdat het door de Heere Zelf vol gemaakt mag worden.
Eindelijk vinden ze een lege stal. God zorgt ervoor dat ze niet op straat
hoeven te blijven. Daar in die stal is in een nacht op Gods tijd de Heere
Jezus als baby geboren.
Daar in Bethlehem is het grootste wonder gebeurd. Weet je waarom? Deze
baby wilde Zelf geboren worden. De Heere Jezus was altijd in de hemel
bij Zijn Vader. Maar hij wilde mens worden. Weet je waarom? Om te verlossen
van de zonden. Weet je wie? Alle grote mensen en kinderen die last hebben
van hun zonden, hun verkeerde dingen, en dat slechte stemmetje in hun
hart. Omdat de Heere Jezus Kind wilde worden kunnen wij weer bidden of
wij een nieuw hart mogen ontvangen.
Maria wikkelt Het Kind in doeken. Dat was in die tijd de gewoonte. Maar
aan de doeken kon je zien dat Jozef en Maria niet rijk waren. Een wiegje
is er niet. Ze legt het Kind in een kribbe, een voerbak voor de dieren.
Kan het armer?
En toch is het de mooiste nacht geworden. Bethlehem was niet zo mooi als
Rome en Jeruzalem, maar toch is die plaats veel mooier dan elke andere
plaats, want daar is De Koning van alle koningen geboren.
Dan wordt er op de deur geklopt. Zachtjes gaat de deur open en komen
er herders binnen. “Is de Zaligmaker hier geboren” vragen
zij. “Ja, maar hoe weten jullie dat”, vragen Jozef en Maria.
Dan gaan de herders vertellen. Hoe ze de wacht hielden over hun kudde.
Hoe toen ineens dat hemelse licht verscheen. Van die éne engel
die de boodschap bracht van grote blijdschap namelijk dat de Zaligmaker
was geboren in Bethlehem. De herders vertellen ook van die grote menigte
engelen die zongen: “Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede
op aarde in de mensen een welbehagen”.
Die grote ruige herders, die niet bang waren voor leeuwen en beren stonden
heel stil en eerbiedig bij de Zaligmaker welke is Christus de Heere.
Die grote stoere herders wilden niets liever dan een klein schaapje zijn
van de Heere Jezus. Misschien hebben ze wel geprobeerd het “Ere
zij God”, te zingen, maar zeker hebben ze het gezegd.
Als de herders teruggaan kunnen ze hun mond niet houden. Ze vertellen
overal en aan iedereen wat ze gehoord en gezien hebben. Hun hart is er
vol van. En de mensen die het horen? Ze verwonderen zich, maar daar houdt
het mee op. Ze gaan niet op zoek naar de Zaligmaker om Hem te aanbidden.
In het hart van de herders is het licht.
In het hart van Maria is er blijdschap.
In het hart van de mensen blijft het donker.
De herders hebben hun Zaligmaker gevonden. Zullen wij ook gaan zoeken?
De stal kun je niet meer vinden. Die is allang afgebroken. Jozef en Maria
leven ook allang niet meer. Maar de Heere Jezus de Zaligmaker is wel te
vinden. Hoe dan? Lees in d ebIjbel en luister naar de vertellingen uit
de Bijbel. Vraag maar: “Heere wilt U ook in mijn hart komen wonen?
Wilt U het echt Kerstfeest maken”? Zo’n gebed wil de Heere
altijd horen.
************************************************************
Er zal geregeld een nieuw verhaal op worden geplaatst en je kunt ze in
het echt komen luisteren met andere kinderen. Elke zondag van half 12
tot half 1. target="_blank">akwallet@kliksafe.nl.
|